De Koning is volgens de grondwet verplicht om bij het betreden van zijn ambt een zogenaamde eed af te leggen. Er wordt hem in feite gevraagd te verklaren dat hij het Koninklijke ambt naar eer en geweten zal uitvoeren.
Met de woorden “zo waarlijk helpe mij God” gevolgd door “dat beloof ik” laat de vorst zien dat hij of zij de majesteitelijke taak serieus neemt. Het aanroepen van God hierbij maakt een hogere macht direct getuige van de waarheid die men zweert te verkondigen. Het niet nakomen van de belofte zal de eedaflegger duur komen te staan; het verbreken van een eed onder een hogere macht, roept onheil af, zo is de redenatie. Het geeft de belofte van de Koning aan het volk om de Grondwet te onderhouden en te handhaven meer kracht en betekenis. (foto ANP)
Onderstaand de eed die Willem-Alexander op 30 april 2013 tijdens zijn inhuldiging (zie programma) in De Nieuwe Kerk te Amsterdam zal afleggen:
“Ik zweer aan de volkeren van het Koninkrijk dat Ik het Statuut voor het Koninkrijk en de Grondwet steeds zal onderhouden en handhaven.
Ik zweer dat Ik de onafhankelijkheid en het grondgebied van het Koninkrijk met al Mijn vermogen zal verdedigen en bewaren; dat Ik de vrijheid en de rechten van alle Nederlanders en alle ingezetenen zal beschermen, en tot instandhouding en bevordering van de welvaart alle middelen zal aanwenden welke de wetten Mij ter beschikking stellen, zoals een goed en getrouw Koning schuldig is te doen.
Zo waarlijk helpe Mij God almachtig.”
“Zo waarlijk helpe mij God Almachtig”. Deze woorden waren de afgelopen maand al veelvuldig te horen op radio en televisie uit de mond van Koningin Beatrix. Met het uitspreken van deze bede besluit de koning de eed die hij uitspreekt bij het betreden van de troon. Met deze vorstelijke inauguratie begint ons staatshoofd aan zijn levenstaak. Het is een eeuwenoud gebruik van Nederlandse vorsten om de hulp van God aan te roepen bij het besturen van hun volk.